De grafsemijt

[Vertaling van The Jabberwocky, Lewis Carol]


‘T was grijvig en het greve sliezen
Geuvelde brochtig op het sliem
Burrig waren de Boggeliezen
Het beure Vleugte Griem

Kind! Waak voor de grafsemijt
Houwelen kaken, vlijme klauwen
Waak kind, voor gribberoggels en mijd
De grutse Heresnauwe

De kleuvebiel in beide knuisten
zocht hij het beest diep in’t greef
Bedacht met klemgebalde vuisten
Waar het beest dan toch verbleef

Nu – restelig weifelend op de been
De grafsemijt met doodse blik
wierp zich klauwend door het veen
en grubbelde met schik

Voort en klooft, voort en klooft
De kleuvebiel sloeg brezerug
Het stierf en met ‘t romploos hoofd
Kwam hij glooperent terug

“Slachte jij de grafsemijt?
Hulde aan het glorend kind
O gouden stond, rasee, rasee
Voor ieder die hier wint

‘T was grijvig en de greve sliezen
Geuvelde brochtig op het sliem
Burrig waren de Boggeliezen
Het beure Vleugte Griem

Burgemeester Korevaer

Burgemeester Korevaer
Riep alle mensen bij elkaar
“Bel de kranten!, schrijf je moeder,
allen zijn we in gevaar
onder ons is een leugenaar!”

Een leugenaar?
Een leugenaar!
Een vieze, vette leugenaar
Zo een die ware dingen zegt,
maar eigenlijk klopt het niet echt

De opticien wist het vrij zeker
de buschauffeur die moest het zijn
die heeft
                 s’ maandags, jongstleden
                 werkelijk waar ik was erbij
De rozentuin van juffrouw Eden
in volle vaart, in puin gereden

En toen ik vroeg wie het had gedaan
wees de buschauffeur de tuinman aan

“wacht eens even” zei de tuinman
Dat zegt u nu wel opticien
               “Maar ik zag u een dag eerder
               het was net na het diner
U gooide al uw oude sokken
uit het raam zo naar benee”

En toen ik vroeg wie het had gedaan
wees u juffrouw Eden aan

Ja nu kunt u wel hard schudden
en beweren dat ik lieg
               maar ik heb u zelf nog
               -al wijzend-
in het raamkozijn zien staan

Burgemeester Korevaer
Sprak ferm maar sussend tot de zaal
“Het klinkt misschien wel zwaar en ernstig
maar we doen het allemaal
 Laten we maar beloven
 dit nooit meer te doen
               -Nooit meer jokken
               -Niet meer liegen
               -Nooit bedonderen
               -Niet bedriegen

Maar die burgemeester Korevaer
dat is me toch een leugenaar
               een leugenaar?
               een leugenaar!
Een vieze vette leugenaar

Nadat hij bij de opticien
de dakrand slim was afgegleden
De sokken handig weggegrepen
               vervolgens schrok van zijn buurman
               toen hem stiekem is geknepen
en heeft daar
               van paniek en schrik
zo die rozentuin doorsneden

Toen ieder naar een ander wees
sprak de burgemeester
               deftig, zwaar
               maar minstens zo geslepen
“Zeg maar sorry en gaat u verder
en luistert u naar Korevaer”

De vieze, vette leugenaar

Hemelwaterafvoer

Schrijven is
Niet vertellen over
Maar terugspreken tot
een mondeloze wereld
die toch niet luistert

En toch
Op een spaarzaam moment
toefluistert
Met frons of knipoog
wat je horen wilt

Schrijven is
Erkennen dat je blind bent
Onvolkomen kind bent
blijft
Een gezicht aftastend
met ruwe vingers
 Naar weer een frons of blik

Gelukzalig verstijft bij vermoeden
Dán beseffen dat je kijkt
Vervolgens hypocriet te wensen
Er een ander mee verrijkt?

Belangeloos zelfonderzoek
Zogenaamd fictief
Er geen donder mee verander
En het hopeloos verkoop
als dienstbaarheid aan de ander

Vertel het niet
Meander
Heb dat binnenleven lief
Maar verkoop het dan als “ik”

Overtuigd

Overtuiging is onwerkelijkheid
met werkelijke waarde
Minstens onbestaanlijk,
onbestaanbaar
tot het ontaarde tegen beter weten in

Hoe we dag na dag terugrekenen,
onszelf verzekerend
van de geruststelling dat
iedere boom een zaadje was
een begin

Maar wonder blijven zoeken
in iedere kilometer universum
die gisteren niet bestond:
De valse schijn van een rond verhaal
sussend prevelend voor de nacht

Omdat het donker te
veelomvattend is
om zelfs maar schattend te benaderen
en toch is het bedacht

Door kinderlijk te kaderen
wegvluchten van het pijnlijk idee
dat we niet anders kunnen
dan buiten de lijntjes tekenen.

Ons verstand
onberekenbaar aan haar rand
onze geestelijkheid hooghoudt
als de kindertekening waar niemand om vroeg

Wijsheid lijkt mij
beseffen dat je enkel groeit in onbegrip;
vervolgens raadzaam kiest te zwijgen
Of stilte hoogstens ontstijgen
met een onbedachte vraag.

Dat die kilometer nieuwe ruimte
ook maar een vacuüm bleek
Die als een botermes de leegte besmeert
met een laagje molecuul

Als het dan geen wonder is
dan minstens ridicuul.

de Heer is een huisjesmelker

De Heer is een huisjesmelker
Vraag het zijn huurders
Dan vroom, zalig, heilig
Vraag het zijn buren
Veeleisend, inhalig

Vraagt je ziel te vergeven
als enig bezit
kostbaar genoeg voor zorg en bescherming
Om het kosteloos te bieden
voor een beetje ontferming

Beloofd zorgeloos bestaan
Prevelend, knielend verder te gaan
als geestelijk dakloze

Hardvochtig en tactloos misschien,
Maar geslepen zat
voor wie niet in kan zien
Dat als de wind door haar kieren blaast,
de dakspanten vochtig nadruppelen
van de zoveelste bui
Planken piepend meebuigen
het triest nog verweerder raakt
op brokkelend fundament

De vermoede eigenaar
in geen velden of wegen bekend
verwend, lui neerkijkt
Je maant dankbaar te zijn
Nóg harder knielen
hopend dat Hij luistert
Ongestoord, enkel hoort

Jij gedienstig en braaf naast de andere zielen
Die hij een landhuis na krot had beloofd,
Daar beroofd en berooid achterlaat
in dat Godvergeten oord

Geef mij de buren maar
Die ploeterend, zwoegend
hun ziel zelf verbouwden
Die zonder een huurbaas
van zichzelf konden houden

Zachte hand

Over onverlichte zinnedichten
plotseling beseft
Hoe meanderend gedachtepad
je stilletjes verheft

Althans lichtelijk verheven
gestuurd met zachte hand
doelloos, onverwant
iets beter met het zelf bedreven
Je binnenleven
gevat iets meer doorleven
wat de eigen geest betreft

Geen koralen of epistels
of Magnum Opus zo je wilt
Maar een simp’le stap naar voren
Iets de diepte uit getild

Een zinnedicht voor de normalen
met een pennestreek zo mild
dat je het stilletjes kunt horen,
Ongesmoord zelfs snel overstemd
maar bescheiden honger stilt

vijver

De onmetelijke diepte
van de vijver aan je voeten
eeuwig, onvervulde ijver
gravend in de natte klei
Bedacht op ongevonden waarheid
weer een eeuwigheid voorbij

van het vuil onder je nagels
van een goor gezicht bewust
door en door gedreven
onbewust van enig spoor
graaf je
               Belust op eigen waarheid
rabiaat een veenlaag door

Tot de enkels in het nat
koortsachtig
                       Zoekend naar bedoeling
Grijpt in glibberige rand
Besef van hoogte
                                die poogt
waarheid te vinden.

Waarachtig is niet de modder
                                                       tussen je vingers
maar voeling met de diepte

de les van de leugen

Waar kunst de waarheid blootlegt
door de leugen op te zoeken
glimmend vernis op stoffen doeken
of door Goden te verzoeken
een betekenis opdregt uit het menselijk bestaan

Gniffelend erken geen pijp te zien
Hoogstens een likje verf misschien
Toch in vruchteloze aanbidding mezelf tegenkom
Verstom gebroederlijk,
Instemmend, gezamenlijk betekenis verdien
een en ’t zelfde te zien in wens en gedachte
terwijl ik in het niets kijk.

Waar kennis de leugen blootlegt
door waarheid te bezoeken,
fantasieloos en stoïcijns mijn geheugen verzoek
en blijkbaar zie wat niet mag zijn
gaandeweg het raster verfijn,
verweef tot een verstikkende deken
een sudoku van ontoevalligheid
de gedachte bestrijdt
-tot in het eeuwige-
dat het gerust anders kans,
althans de kans bleek dus te klein
om daadwerkelijk die pijp te zijn.

De dichter en onderwijzer
gedoemd elkaar te ontleden,
te definiëren in het tegengesteld passeren,
simpelweg beweren dat er maar een
definitie van schriftgeleerde mag bestaan
En terwijl ze dat beweren,
elkaar tegengesteld passeren
’t ze nimmer lijkt te deren,
dat ze dezelfde brug begaan,
aan het einde van hun ijver op hetzelfde eindpunt staan.

de topologie der dingen

De volgordelijkheid van dingen,
Ongeacht z’n plaats of tijd,
Bepalen op z’n minst de lijdelijkheid,
van opvolgende zaken.

Het inhaken van het hemelgewelf,
op een atmosferische zeepbel,
die onvoorwaardelijk weg vindt,
naar de longen van het beest.
Die zich onbevreesd op het prooidier stort,
Ongenadig leest, en minstens onbevreesd,
bot en pees ontvleest.

Hoe het prooidier naar de bodem zakt,
Bevrijdt van klauw en kaken,
onder druk te maken krijgt
Met een naderende kern.

Een kern die hard, solide trekt,
aan de resten van het slachtvee,
die na enkele duizenden jaren
de kern nog niet vindt.
Maar vloeibaar, zwart en brandbaar
Zich aan vaste aarde bindt.

Zie het als de wind
Die zich langs klotsende zeëen,
afkeert van de rotsen,
En zacht en continu
op het bladerdek blijft botsen.

Alhoewel trager, minstens zo zeker.

De volgordelijkheid van dingen,
Ongeacht z’n plaats of tijd,
Bepalen op z’n minst de lijdelijkheid,
van opvolgende zaken.
De voorwaardelijkheid is de sluitsteen,
en de richting is haar wijzer
Om de definitie rond te maken,
de definitie van het totaal,
om in een niet te plaatsen chaos,
minstens te mogen spreken
van een rond verhaal.

*lijdelijkheid is van origine een juridisch begrip. Het principe dat een rechter enkel uitspraak doet over zaken waar hij bij wet over gaat. Omdat de natuur ook z’n wetmatigheden kent is het niet vreemd die lijdelijkheid te zoeken in de volgordes en voorwaarden die onze omringende ruimte aan ons stelt.